Het Academiegebouw, de Hortus botanicus, het Kamerlingh Onnes Gebouw… Maar ook het Pieter de la Court, het Lipsius en het Bio Science Park. De universiteitsgebouwen van Leiden zijn een bonte verzameling van uiteenlopende stijlen. Hoe is dat zo gekomen en wat zegt het over de universiteit? Universiteitshistoricus Pieter Slaman (39) vertelt: ‘Elke periode heeft eigen esthetische opvattingen, eigen economische omstandigheden, eigen belangen én we willen ook alles tegelijk.’
Slaman legt in vogelvlucht uit dat de bouw van de universiteit in golven is gegaan. Lang waren er namelijk niet zoveel gebouwen nodig, want tot 1860 werden bij professoren thuis colleges gegeven en examens afgenomen. ‘Vanaf 1950 komt er die doorbraak van grote studentenaantallen, van democratisering van het onderwijs en dan is het alle hens aan dek en echt bouwen, bouwen, bouwen’.
Esthetiek én noodzaak
Er wordt dan ook volop gebouwd. Onder andere het inmiddels afgebroken bestuursbureau aan het Stationsplein, het Universitair Sportcentrum (1970), het Gorleaus (1971) en het Lipsius (1982). Slaman: ‘Die nieuwe gebouwen waren niet alleen maar een esthetische opvatting, het was ook gewoon harde noodzaak. Het ging ook over zo goedkoop mogelijk, zo grootschalig mogelijk bouwen.’ Maar na ‘het modernisme van het LUMC’, breken er in de jaren ‘90 andere tijden aan.
Na de oorlog werd de binnenstad namelijk niet bepaald als een pronkstuk gezien: ‘Heel veel mensen dachten gewoon: wat een krotterige rommel allemaal.’ Slaman vertelt dat de historische gebouwen in de jaren ‘90 weer meer betekenis kregen: ‘Dan worden ineens het P.J. Vethgebouw, de Sterrewacht en het Academiegebouw zo smaakvol mogelijk vernieuwd, met respect voor het originele ontwerp, rekening houdend met moderne gebruikswensen.’ Dit past volgens Slaman in de tijd dat de universiteit geen rijksuniversiteit meer was: ‘Het ging niet meer om de overheid die elk dubbeltje omdraaide, maar om een ondernemende universiteit die zei: ‘Nee representativiteit is belangrijk om ons in de markt te zetten en dat mag geld kosten.’’
Toegankelijk of besloten?
De gebouwen kunnen ook wat van de idealen van de universiteit weerspiegelen. Een goed voorbeeld vindt Slaman het Wijnhavengebouw in Den Haag. Bij de ingang van het gebouw zit een grote glazen pui met daarachter een trap. Deze ruimte kon gebruikt worden als locatie voor symposia en lezingen, met de trap als tribune. Heel Den Haag mocht binnenkomen. Maar Slaman ziet die tijden veranderen: ‘Nu word je gecontroleerd op je LU-kaart en is iedereen als de dood dat er gewelddadigheden plaatsvinden. Dat is eeuwig zonde, want het idee was openheid, iedereen moet hierbinnen kunnen komen.’
Ook in de toekomstplannen van de universiteit zijn idealen terug te vinden. Onder andere rond het complex bij de Witte Singel, waar de Humanities Campus moet worden gebouwd: ‘De wens is zoals Yale, Harvard of Oxford: zo een mooie groene lawn met daaromheen collegegebouwen, kantoren, wooneenheden voor studenten. Dit maakt dan een soort besloten, kalme ruimte waar je rustig kan werken en denken.’ In Wageningen of Twente hoort dit ‘campusideaal’ helemaal bij de universiteit, maar voor Leiden heeft Slaman toch een ander ideaal voor ogen: ‘Als wij het in Leiden hebben over een Law Campus of een Humanities Campus, dan drukken we een wens uit en niet echt een realiteit.’ Volgens Slaman zou het wellicht beter passen om de universiteit in te richten met kleinere losse gebouwen en ‘gewoon een supermarkt waar Leidenaren en studenten samenkomen’, zodat de universitaire gebouwen echt een onderdeel van de stad zijn. Eigenlijk wil de universiteit dus te veel: ‘We willen dat het efficiënt is, mooi representatief, een open karakter heeft naar de stad toe en tegelijkertijd willen we een besloten campussfeer hebben.’
En het favoriete gebouw van de universiteitshistoricus? ‘Oeh, wat lastig! Ik moet natuurlijk eigenlijk zeggen: het Academiegebouw, dat is hét hart van de universiteit geweest en daar zitten alle verhalen in…’ Maar na een tweede keer nadenken zijn het toch de Lokhorstgebouwen, onder andere het P.J. Veth én het voormalig natuurhistorisch museum achter het Van der Werffpark aan de Raamsteeg: ‘Ik vind die neogotiek wel mooi, maar er zijn ook mensen die ervan gruwen. Het heeft een soort eenheid van stijl die bij de andere gebouwen door aanpassingen verloren is gegaan.’