Opleidingen tot kapper, lasser of loodgieter: ze worden steeds minder populair. De MBO Raad maakt zich zorgen over alsmaar dalende mbo-aanmeldingen. Dit jaar startten er 18 duizend jongeren minder dan in 2020 en deze trend zal zich in de toekomst verder doorzetten, is de prognose. Minder mbo’ers betekent: minder opgeleide hulpverleners, agenten, of monteurs – en dat is best een groot probleem.
Persvoorlichter Sandra Helmus van het mbo Rijnland kan, ondanks de voorlopige stijging van 3% voor komend jaar, de trend van zakkende mbo-aanmeldingen beamen. “We vinden het jammer, en we zien ook een een groeiend tekort aan praktisch geschoolde studenten in het werkveld ontstaan”.
Op basis van voorlopige DUO-cijfers blijkt een sterke daling van het aantal mbo-studenten in het lopende studiejaar. Zo waren er op 1 januari 482 duizend studenten, terwijl het er in 2020 nog ruim 508 duizend waren. De afname zet de komende jaren waarschijnlijk door, tot slechts 475 duizend in 2024 – een daling van zo’n 7% in vijf jaar.
Hoe komt het dat het mbo haar populariteit verliest?
Als we even uitzoomen is de vergrijzing in ons land aan te wijzen als oorzaak: er worden simpelweg steeds minder kinderen geboren. Waar in 1975 nog 4.63 miljoen inwoners tussen de 0 en 20 jaar oud waren, is dat aantal gekrompen naar 3.81 miljoen in 2022. Er zijn dus überhaupt steeds minder jongeren in Nederland die kunnen gaan studeren.
Volgens Helmus is de grootste oorzaak voor het mbo-tekort de coronapandemie. Waar in voorgaande jaren een middelbare scholier niet zou overgaan van havo 3 naar havo 4 en dan een mbo-opleiding zou gaan volgen, zorgen de coronaversoepelingen ervoor dat velen de havo afmaakten en doorstroomden naar het hbo. “En die effecten merken we nog steeds”, meldt Helmus.
Toch lijkt covid niet de enige boosdoener te zijn en is de huidige situatie ook deels een gevolg van jarenlang overheidsbeleid. In 2005 kwam de onderwijsraad met een rapport, genaamd ‘de helft van Nederland hoogopgeleid’. De overheid wilde inspelen op de naderende ‘internetmaatschappij’, waarin zoveel mogelijk kennis nodig zou zijn. Dit deden ze op verschillende manieren, waaronder het vergemakkelijken van de doorstroom naar het hbo.
Het resultaat, ruim 15 jaar later? Een hoop instanties kampen met werknemerstekorten terwijl universiteiten de noodklok luiden: er staan veel te veel studenten ingeschreven. Jongeren kiezen steeds vaker voor een hbo- of universitaire opleiding, en laten een toekomst als schilder, kapper of hovenier links liggen – terwijl de vraag naar opgeleide mbo’ers hoger dan ooit is.
Wat ook bijdraagt volgens Helmus, is het negatieve imago dat aan het lager onderwijs kleeft. Mbo’ers ervaren discriminatie en voelen zich vaak minderwaardig en ondergewaardeerd. Ze worden in clubs geweigerd wanneer ze hun mbo-pas laten zien. “Dat is natuurlijk super triest”.
Helmus hoopt op een cultuuromslag, waarin ouders hun kinderen minder druk opleggen om “altijd maar hoger te willen”. Ze is groot voorstander van onderwijsminister Dijkgraaf, die pleit voor een reorganisatie van het onderwijs. Hij wil “de ladder kantelen tot een waaier“, waarin alle niveaus naast elkaar liggen en evenveel meetellen. Helmus: “Iedereen heeft zijn talenten, en de maatschappij heeft behoefte aan zowel praktische als theoretisch opgeleiden. Doe vooral iets wat bij je past.”