Opleidingen tot kapper, lasser of loodgieter: ze worden steeds minder populair. De MBO Raad maakt zich zorgen over almaar dalende mbo-aanmeldingen. Dit jaar startten er 18 duizend minder jongeren dan in 2020 en deze trend zal zich in de toekomst verder doorzetten, is de prognose. Minder mbo’ers betekent: minder opgeleide hulpverleners, agenten, of monteurs – en dat is best een groot probleem.
Trams rijden niet, op de loodgieter kun je weken wachten en ook de kinderopvang blijft dicht wegens personeelstekort: het dalende aantal laagopgeleiden is in bijna alle sectoren voelbaar. Waar een timmerman kan kiezen uit elf vacatures van bedrijven die staan te springen om praktische vakmensen, blijven momenteel de mbo-inschrijvingen zakken.
Uit de voorlopige DUO-cijfers blijkt een duidelijke daling in het aantal mbo-studenten in het lopende studiejaar over tijd. Zo volgen er op dit moment zo’n 482 duizend studenten een mbo-opleiding, terwijl het er 3 jaar geleden nog ruim 508 duizend waren. De afname zet de komende jaren naar verwachting door, tot slechts 475 duizend in 2024 – een daling van zo’n 7% in vijf jaar.
Hoe komt het dat het mbo haar populariteit verliest?
Als we even uitzoomen is de vergrijzing in ons land aan te wijzen als oorzaak: er worden simpelweg steeds minder kinderen geboren. Waar in 1975 nog 4.63 miljoen inwoners tussen de 0 en 20 jaar oud waren, stond de teller afgelopen jaar slechts op 3.81 miljoen. De vijver om mbo’ers uit te vissen is dus behoorlijk gekrompen.
Volgens Sandra Helmus, persvoorlichtster van mboRijnland, is de grootste oorzaak voor het mbo-tekort de coronapandemie. Waar in voorgaande jaren een middelbare scholier niet zou overgaan van havo 3 naar havo 4 en dan een mbo-opleiding zou gaan volgen, zorgden de coronaversoepelingen ervoor dat velen de havo afmaakten en doorstroomden naar het hbo. “En die effecten merken we nog steeds”, meldt Helmus.
Toch lijken de vergrijzing en covid niet de enige boosdoener te zijn en is de huidige situatie ook deels een gevolg van jarenlang overheidsbeleid. In 2005 kwam de onderwijsraad met een rapport, genaamd ‘de helft van Nederland hoogopgeleid’. De overheid wilde inspelen op de naderende ‘internetmaatschappij’, waarin zoveel mogelijk kennis nodig zou zijn. Dit deden ze op verschillende manieren, waaronder het vergemakkelijken van de doorstroom naar het hbo.
Het resultaat, ruim 15 jaar later? Een hoop instanties kampen met werknemerstekorten terwijl universiteiten de noodklok luiden: er staan veel te veel studenten ingeschreven. De verdeling laag- versus hoogopgeleiden lijkt scheef te liggen en niet te matchen met de huidige vraag op de arbeidsmarkt.
Wat ook bijdraagt volgens Helmus, is het negatieve imago dat aan het lager onderwijs kleeft. Mbo’ers ervaren discriminatie en voelen zich vaak minderwaardig en ondergewaardeerd. Ze worden in clubs geweigerd wanneer ze hun mbo-pas laten zien. “Dat is natuurlijk super triest”.
Helmus hoopt op een cultuuromslag, waarin ouders hun kinderen minder druk opleggen om “altijd maar hoger te willen”. Ze is groot voorstander van onderwijsminister Dijkgraaf, die pleit voor een reorganisatie van het onderwijs. Hij wil “de ladder kantelen tot een waaier“, waarin alle niveaus naast elkaar liggen en evenveel meetellen. Helmus: “Iedereen heeft zijn talenten, en de maatschappij heeft behoefte aan zowel praktisch als theoretisch opgeleiden. Doe vooral iets wat bij je past.”